Wat wordt er met het geld gedaan?

PFIC oftewel Progressieve Familiaire Intrahepatische Cholestase is een zeldzame ziekte waarbij de galzouten niet goed door de lever uitgescheiden kunnen worden. Dit heeft tot gevolg dat galzouten zich ophopen, met vreselijke jeuk als gevolg. Omdat de lever ook in zijn functie belemmerd wordt is de patiënt daarnaast geel; verder gaat de functie van de lever geleidelijk achteruit en uiteindelijk moeten de meeste patiënten getransplanteerd worden. Echter, bij het type wat in Nederland het meeste voorkomt, PFIC type 1, zijn de resultaten van levertransplantatie niet erg goed, omdat de ziekte naast de lever zich ook op andere plaatsen in het lichaam manifesteert.

Er is op dit moment dus geen echt goede behandeling. Het beste wat de dokters kunnen doen is het aanleggen van een zogenaamde biliaire diversie, waarbij een stukje darm tussen de galblaas en de huid wordt gezet, waarmee een galstoma wordt gecreëerd en de gal en galzouten die wel uitgescheiden worden naar buiten kunnen worden afgevoerd. Zonder dit galstoma zouden alle galzouten in de darm terecht gekomen zijn, waar ze vervolgens weer worden opgenomen in het bloed, waarna de lever ze vervolgens opnieuw moet proberen uit te scheiden, een proces wat nu juist niet meer goed werkt bij deze ziekte. Om deze reden is het aanleggen van een galstoma vaak onvoldoende om de jeuk te laten verdwijnen: er worden weliswaar wat galzouten uit het lichaam verwijderd, maar het basale probleem, de onvoldoende uitscheiding van galzouten door de lever wordt niet aangepakt. Weliswaar zijn er dan nog medicijnen waarmee geprobeerd kan worden om de jeuk te verminderen en verdere beschadiging van de lever te voorkomen, maar deze medicijnen zijn in het algemeen onvoldoende effectief. Uiteindelijk betekent dit dat patiënten dan getransplanteerd moeten worden. Zoals eerdere aangegeven zijn de resultaten bij PFIC type I daarbij niet goed, omdat de ziekte ook op andere plaatsen in het lichaam tot uiting komt.

De achtergrond en ziekte mechanisme van PFIC type 1 begrijpen we inmiddels. Er is sprake van een erfelijke aandoening, waarbij beide ouders drager zijn van een kapotte, gemuteerde, erfelijke eigenschap (het ATP8B1 gen) die codeert voor de aanmaak van een bepaald eiwit, in dit geval voor het ATP8B1 eiwit. Nu zijn bij iedereen zijn alle erfelijke eigenschappen dubbel aanwezig, ook bij de ouders van een kind met deze ziekte. De ouders hebben naast de gemuteerde, kapotte, erfelijke eigenschap ook een niet gemuteerde, goede, eigenschap, dus goed ATP8B1 eiwit, waardoor ze niet ziek zijn. Als ze echter beiden hun kapotte eigenschap doorgeven aan hun kind zal deze geen goed eiwit meer kunnen aanmaken en ziek zijn.

De laatste tien jaar is hard gewerkt om voor dit type ziekten een behandeling te ontwikkelen. Het blijkt dat bij een verandering, mutatie, in het DNA er vaak maar een minimale wijziging in de code optreed. Het bijbehorende eiwit is dan vaak ook maar minimaal veranderd. Toch is deze minimale verandering voor het kwaliteits controle systeem voor elke cel van het lichaam voldoende reden om het eiwit af te keuren en te vernietigen. Een nieuw ontwikkelde groep van medicijnen is er op gericht om de cel er van te overtuigen om eiwitten met een minimaal foutje niet meer af te keuren en te vernietigen, maar door te laten, waarna ze in principe gewoon hun werk kunnen doen. Dit principe is ontwikkeld in reageerbuizen in laboratoria, vervolgens getest in celkweken, toen bij proefdieren, en wordt inmiddels sinds een paar jaar toegepast bij een andere erfelijke ziekte, cystic fibrose, oftewel taai slijmziekte. Het is echter niet zeker dat een specifiek medicijn uit deze groep met een goed effect bij cystic fibrose ook een goed effect heeft bij PFCI pfic type 1. De eerste resultaten voor andere erfelijke ziekten wijzen er zelfs op dat voor elke ziekte en soms zelfs voor iedere patiënt weer een ander medicijn uit deze groep het meest effectief is.

Het was aanvankelijk heel kostbaar en tijdrovend om voor elke patiënt met cystic fibrose te testen welk medicijn nu precies het meest effectief is. Echter bij deze aandoening zit de ziekte ook in de darm cellen. Het is dan mogelijk met een ongevaarlijke en pijnloze procedure een paar van deze cellen weg te schrapen, en deze in een kweekbakje uit te laten groeien tot een zogenaamde minidarm, en daarop te testen welk medicijn voor deze patiënt nu precies het meest effectief is. Dit is inmiddels een standaard procedure bij cystic fibrose. Bij PFIC type 1, zou dit ook mogelijk moeten zijn omdat de ziekte ook in de darmcellen tot uiting komt. Bij het ontwikkelen van deze methode is het uitgroeien van de darmcellen tot een minidarmpje geen probleem, maar de best manier om te testen of een bepaald medicijn werkt bij PFIC moet nog uitgezocht worden, en vervolgens welk medicijn dan het beste is voor een bepaalde patient.

De bedoeling van het onderzoek is om uit te zoeken of deze nieuwe groep medicijnen voor deze ziekte inderdaad in darmcellen getest kan worden en hoe dat dan het beste kan gebeuren: het liefste door de functie te meten, en als dat niet goed mogelijk blijkt door het bepalen van de hoeveelheid ATP8B1 eiwit. Vervolgens zal dan, in eerste instantie voor één specifieke patient met PFIC, uitgezocht worden welk medicijn het meest effectief is.